VKVisie
Tijdschrift van de Vrij-Katholieke Kerk in Nederland

Vorige Home Boven Volgende

De Lichten in de Kerk

Tom Fokker

Het ritueel van de Kerk is niet alleen maar het uitbeelden van het scheppingsproces maar het is ook een Lichtrituaal. Dit kan niet anders, omdat de mens ook in zichzelf het geestelijk licht heeft branden, dat een afspiegeling is van het Goddelijke Licht. De kerk is een afspiegeling van de mens. Zo kunnen we het Eeuwige Licht (soms ook de Godslamp genoemd), dat brandt als aanduiding van de aanwezigheid van de Hostie in het Tabernakel, als de aanwezigheid van het Licht van de Christus in het hart van de mens zien.

Het ritueel is ook een beschrijving op welke wijze de schepping uit het niets, uit de chaos ontstaat, tot zijn volmaakte vorm groeit om daarna weer op te gaan in de niet-zichtbare energie van het niets of de chaos. Het aansteken van de kaarsen kan gezien worden als het zichtbaar maken van de voorwaarden die nodig zijn om de schepping vanuit een bepaald gezichtspunt te laten verlopen. Elk ritueel geeft een bepaalde vorm van het scheppingsproces weer. Het resultaat van het proces is altijd hetzelfde, dat aangeduid wordt als een Tempel van de Mensheid.

Het licht is een van de vele vormen waarin de energie schuilt die benodigd is voordat de schepping zich aan ons kan voordoen. Elk levend wezen, al dan niet met een stoffelijk lichaam, heeft een innerlijk licht. De Tempel van Licht wordt opgebouwd door verschillende bouwers die elk vertegenwoordigd zijn door een bepaalde kleur van het licht. Dat licht wordt geactiveerd op het moment dat we de kaarsen aansteken. We steken dus niet de kaarsen van de kerkruimte alleen aan voor de gezellige sfeer of om beter te kunnen lezen, maar we ontsteken de verschillende vormen van licht die ook in ons brandend zijn. Ons lichaam is een afspiegeling van diezelfde Tempel der Mensheid.

Wij verduidelijken het licht dat in ons brandt, door het proces van het aansteken van de kaarsen te volgen. Eigenlijk zou een misdienaar die de wijding van Acoliet heeft ontvangen de kaarsen moeten aansteken, omdat deze bij zijn wijding de ampul en de brandende kaars als gereedschappen ontving. Door zijn wijding is hij gerechtigd het Licht de Kerkruimte binnen te dragen, waarbij hij gebruik maakt van het Eeuwige Licht dat in de Kerk hangt en in ieder aanwezig is. Bij het aansteken moeten we dus steeds in gedachte houden dat de misdienaar niet alleen zijn Licht zichtbaar maakt, maar ook het Licht van alle deelnemers aan het ritueel. De dienaar doet het namens alle aanwezigen omdat we niet allemaal gelijktijdig de kaarsen in de kerk kunnen aansteken. De kerk is trouwens een symbool voor iedere aanwezige en de deelnemers aan het ritueel zijn zowel de mensen in de gemeente als de dienaars die hun werk verrichten bij het Altaar, als alle andere, niet zichtbare aanwezigen.

In de kerk zijn we niet meer aanwezig in de stoffelijke wereld die buiten de kerk is, maar binnen de stoffelijke omhulling van het kerkgebouw. We leven in de stoffelijke wereld en we zijn, als we het scheppingsproces in algemene zin willen bewust worden, aangewezen om dat scheppingsproces in de geestelijke of niet-stoffelijke kant van de wereld te beginnen. De stoffelijke wereld is een verdichting van de niet-zichtbare of geestelijke energie.

Als we midden in de kerk naar het Oosten kijken, dan is het Noorden aan de linkerkant en het Zuiden aan de rechterkant. De Zon begint zijn baan rond de aarde in het Oosten. Het Zuiden is de plaats waar hij het dichtst bij de hemel is, wat als de geestelijke kant gezien kan worden. Het Noorden is dan de plaats waar de levenskrachten van de Zon het minst zichtbaar zijn, of het meest samengedrukt worden omdat het Noorden door het ontbreken van licht erg koud is. Als iets samengedrukt wordt dan ligt daar een grote kracht in verborgen. Daar vinden we dus de essentie van de meest stoffelijke kant van de schepping. In het Noorden ontstaat de wil om weer een nieuwe dag te laten beginnen. Bij het Maria Altaar is de werking van de krachten net andersom, daar is de linkerkant de plaats van het geestelijke principe in de materie en de rechterkant is de plaats waar de stoffelijke wereld zichtbaar wordt. Vroeger was het gebruikelijk het Altaar van Maria te plaatsen aan de Noordwand van de kerk, in het gedeelte waar de gemeente zit. Het is nu nog in enkele van onze kerken op deze plaats te zien, maar wordt ook veelal aangebracht aan de noordzijde van de Oostelijke wand langs het Hoofd Altaar. De Noordelijke kant van de Oostwand en het midden van de Noordwand vertegenwoordigen overigens wel twee verschillende principes.

De dienaar komt binnen met een niet brandende aansteker en ontsteekt zijn Licht aan het altijd brandende Eeuwige Licht in de kerk. De schepping in de stoffelijke wereld begint bij de geestelijke kant van de vertegenwoordiger van de stoffelijke wereld, die als symbool vertegenwoordigd wordt door het Maria Altaar. Dat geestelijke licht wordt zichtbaar omdat de geestelijke energie zich verdicht door het aansteken van de linker kaars, waarna de stoffelijke kant kan ontstaan, die door het aansteken van de rechter kaars gesymboliseerd wordt. Het Maria Altaar en het Hoofd Altaar staan dus respectievelijk voor de stoffelijke kant en de geestelijke kant van de schepping, of anders gezegd voor de krachten die uit de Aarde komen en die vanuit de Hemel.

Daarna worden de zeven hoofdkaarsen aangestoken, die de zeven krachten vertegenwoordigen waardoor de schepping kan ontstaan. Elke kaars vertegenwoordigt tevens een bepaalde Aartsengel met zijn bijbehorende eigenschappen. Omdat het Hoofd Altaar voor de geestelijke kant staat, wordt daar eerst de bron, of de centraal geplaatste kaars aangestoken waarna de zes werkzame energieën volgen. De bron op het Altaar is de Wijsheid van het Christusprincipe, en heeft als edelsteen de Saffier. Van daaruit wordt eerst het licht van de geestelijke kant zichtbaar gemaakt door vanuit het midden de rechter kaarsen aan te steken en vervolgens de stoffelijke kant door de kaarsen aan de linkerkant aan te steken.

De rechter of zuidelijke kant heeft te maken met de geestelijke zijde van de mens en de linker of noordelijke kant met de stoffelijke kant. Dat geldt dus ook voor de kerkruimte. Als de Hoofdkaarsen van het Hoofd Altaar branden, kunnen de eventuele bijkaarsen worden aangestoken, ook weer eerst die aan de zuidelijke kant staan en daarna die aan de noordelijke kant. Als dat gebeurd is dan kunnen kaarsen aangestoken worden van de Schutspatroon als die soms een speciaal eigen Altaar heeft.

Het doven van de kaarsen gaat in omgekeerde volgorde waarbij men bij het doven eigenlijk tegen de aanwezige kracht achter ieder Licht zegt dat zijn werk voor dit rituaal afgelopen is en dat hij kan terug keren tot Zijn Oorsprong. De niet-zichtbare wereld blijft wachten totdat er weer gedurende de uitvoering van een ritueel een ander scheppingsproces in symbool uitgevoerd wordt. Hiermee is het scheppingsproces in de kerk, maar ook in de mens, beëindigd en kunnen de deelnemers naar de buitenwereld gaan om de gaven die zij hebben gekregen daar uit te dragen.