|
|
Mani, een Gnostisch Apostel van Een Wereldreligie roept om erkenning Johan Pameijer Een God van het Licht en een god van de duisternis, verwikkeld in een oerstrijd, waarvan de uitkomst van tevoren vaststaat. De lichtvonken in de zielen der mensen zullen opklimmen uit de lichtaarde om via de lichtether de Vader der Heerlijkheid te naderen en zich daardoor meer en meer bewust worden van hun goddelijke oorsprong. Maar de overwinning gaat niet zonder slag of stoot. Eerst lijkt Satan aan de winnende hand, maar God stuurt in de persoon van Christus zijn Levensgeest te hulp en deze bevrijdt de oermens uit zijn benarde positie. Het doel van alles wat zich in de kosmos en in de harten der mensen afspeelt is de bevrijding van het gevangen licht.Zo althans zagen het de Manicheeërs, aanhangers van een van de grote wereldreligies die het loodje moest leggen tegen de gevestigde orde. Hun stichter Mani, een late apostel van Jezus Christus, verdween in de kantlijn van de geschiedenis. Katharen, Bogomielen en Albigenzen waren de laatste stuiptrekkingen van het grote, esoterische geloof. Pas in onze eeuw stuitten de onderzoekers op 'Mani's Lichtschat', de geschreven getuigenissen van een verdwenen godsdienst, die het zaad van de Nieuwe Tijd in zich draagt. Midden in de godverlaten Taklamakan-woestijn steken eeuwenoude ruïnes hun verweerde torens in de kurkdroge Centraal-Aziatische lucht. Dit vergeten deel van China zou de moeite van het vermelden niet waard zijn geweest als daar niet tussen 1904 en 1914 een schriftenvondst was gedaan die minstens gelijkwaardig is aan de vondsten van Qumran en Nag Hammadi. Talrijke Manichese manuscripten werden opgedolven uit wat eens een belangrijk heiligdom van de Manicheeërs is geweest. De Oase Toerfan in oostelijk Turkestan blijft voor altijd verbonden met de boekenschat van de vierde grote wereldgodsdienst naast Boeddhisme, Christendom en Islam. Rond diezelfde tijd stootten enkele Bedouienen in de tempelruïne van het Egyptische Medinet Madi op een paar vermolmde kisten. Op zoek naar buit braken ze de kisten open en ontwaarden enkele bundels met papyrusbladen. Snakkend naar het grote geld verdeelden de woestijnbewoners de bundels in kleine pakketjes en verkochten die aan verschillende antiquairs in Cairo, waar ze vele jaren onaangetast bleven liggen. Was het toeval dat de oriëntalist Carl Schmidt in 1930 een van deze pakketjes voor een prik in handen kreeg? Bij het eerste vluchtige onderzoek van de koptische handschriften kreeg hij zicht op de grote cultuurhistorische betekenis van de teksten. In allerijl kocht hij de onder verschillende antiquariaten verspreide manuscripten weer bij elkaar en zo verwierf hij het Koptische deel van de Manichese manuscripten uit Madinet Madi. Na een grondige restauratie waren Schmidt en zijn collega's in staat de oeroude handschriften te bestuderen. Met toenemende verbijstering lazen zij teksten als deze: "Ik, Mani, apostel van Jezus Christus naar de wil van God, de Vader der Waarheid uit wie ik voortkom, die leeft en duurt in alle eeuwigheid, daar Hij voor alles was en na alles zijn zal. Alles wat ontstaan is en worden zal, bestaat door Zijn kracht. Uit Hem kom ik voort. Uit Zijn Wil ben ik. Door Hem werd mij alle Waarheid geopenbaard. En zo ben ik uit Zijn Waarheid. Deze Waarheid maakte ik bekend aan mijn reisgezellen. Vrede verkondigde ik de kinderen des Vredes. Hoop predikte ik tot het onsterfelijke geslacht. Ik maakte een keuze en wees diegenen het pad naar omhoog, die in staat zijn in deze Waarheid op te stijgen." Ketterij of verlossingsleer? Zuivere gnosis Het lijkt alsof de rollen van de Dode Zee zich ontvouwen. Onder onze ogen rijst de mysterieuze figuur van de Leraar der gerechtigheid op, die de onrechtvaardige leraar der duisternis bestrijdt. Vreemd is dat niet, want Mani, geboren op 14 april 216 in de Perzische residentie Seleukia-Ktesiphon uit een adellijk geslacht, kwam al zeer vroeg in aanraking met de doperssekte, waarvan zijn vader Pattak deel uitmaakte. Deze Elkesaieten gingen terug op een oud-Syrische doperssekte, waaraan ook de Mandeeën zijn ontsproten. In hun visie was Johannes de Doper de grote profeet. Uit het feit, dat de Doper een Esseen zou zijn geweest, kan met vrij grote waarschijnlijkheid worden afgeleid, dat er tussen de Essenen en de doperssekte van Mani's vader zeker enige verwantschap heeft bestaan. Twaalf jaar was Mani, toen zijn beschermengel zich aan hem openbaarde. Later begreep Mani dat in hem de Heilige Geest werkzaam was. Deze ingrijpende gebeurtenis was van grote invloed op zijn verdere leven. Nieuwe inzichten brachten hem ertoe praktijk en leer van de dopersecte te hervormen. Deze eigenzinnige daad van de jonge knaap leidde eerst tot een splitsing in de gemeente en vervolgens tot een officiële breuk. Mani werd uitgestoten, maar zijn vader en twee leerlingen bleven hem trouw. Precies twaalf jaar na zijn eerste visioen drong het tot Mani door, dat hij een uitverkoren 'apostel van het Licht' was en dus in Gods opdracht handelde. Net 24 jaar oud begon de jonge man met de vorming van zijn godsdienst. Mani als missionaris Teruggekeerd in zijn vertrouwde Babylon werd hij aan het hof ontboden door koning Sjapoer de Eerste. De vorst beleed hem zijn trouw, werd Manicheeër en stelde Mani in staat om ongestoord zijn zendingsarbeid uit te voeren. Maar na een paar jaar rust stak een opvolger van de welwillende vorst, ene Bahram, een spaak in het wiel. Zijn weerstand tegen Mani was koren op de molen van de Zoroastrische priesters, die met argusogen Mani's succes hadden gevolgd. Zij zagen hun positie in gevaar komen en stookten de wankelmoedige koning op de gevaarlijke profeet uit te schakelen. In het voorjaar van 276 werd Mani in ketenen geslagen en kort daarna ter dood gebracht, naar men zegt door kruisiging op de binnenplaats van de gevangenis. Hoewel zijn kerk het na de dood van de stichter niet gemakkelijk had, bleef het Manicheïsme zich in snel tempo uitbreiden. Rond het jaar 300 is de Leer van het Licht te vinden in Syrië, Noord-Arabië, Egypte en Noord-Afrika, waar de latere kerkvader Augustinus negen jaar lang een van de prominente leden was. Vanuit Syrië verbreidde de godsdienst van Mani zich naar Palestina, Klein-Azië en Armenië en de Manichese kerk had eveneens gemeenten in Rome, Dalmatië, Gallië en Spanje. Op sommige plaatsen dreigde het Manicheïsme de Christelijke kerk zelfs te overspoelen. Deze dreiging versterkte het Christelijke verzet tegen de gevreesde ketterij. Niet eerder dan na de zesde eeuw slaagde de Kerk erin het Manicheïsme uit het Romeinse Rijk te verdrijven, op de nawerkingen van Katharen, Albigenzen en Bogomielen na. Naar het oosten toe bleef de religie van Mani zich onverminderd uitbreiden. Dankzij de overwinning van de Islam op Parsi's en Boeddhisten in Perzië, India en China slaagde het er zelfs in om in het Oeigoerenrijk van Oost-Turkestan (het huidige Chinese Sinkiang) staatsgodsdienst te worden, hetgeen het tot de veroveringstochten van de Mongolen onder Dzjengis Khan in de dertiende eeuw ongestoord bleef. In die periode werd het Manicheïsme overweldigd door de Mongolenstorm en haar aanhangers bleef niets anders over dan de geweldige tempelcomplexen in de woestijnoases te verlaten en de prachtig geïllustreerde heilige geschriften in veiligheid te brengen. Daaraan danken we de spectaculaire Toerfan vondst uit het begin van deze eeuw. Mani bestreed niets, maar assimileerde Volgens gnosiskenner Kurt Rudolph bestaat het verlossingswerk in het Manicheïsme in het opwekken van de ziel door Kennis. Daartoe verschijnt de Lichtbode in de geschiedenis, weliswaar in verschillende tijden en onder verschillende namen, maar toch om die ene boodschap te brengen, de verlossende Waarheid in de zin van de Manichese leer. Als zulke Lichtapostelen gelden bijbelse en niet-bijbelse figuren als Seth, Noach, Henoch, Sem en Abraham, maar ook Boeddha, Zarathustra, Jezus en Paulus. Mani zelf is de apostel van de laatste generatie, de vervulling van alle religies. Hij beschouwde zichzelf als de aangekondigde Maitreya Boeddha, de Zoroastrische Saoshyant, de Hindoe Kalki-Avatar en de Joodse Messias. In overeenstemming daarmee zag het Manicheïsme haar stichter als de Verlosser, de Verlichter en de Zielearts. Jezus is volgens Mani in zijn aardse verschijning de incarnatie van de Lichtbode, maar hemels is Hij de belichaming van het Pleroma, de Volheid van de Vader der Heerlijkheid. In het Noord-Afrikaanse Manicheïsme erkende men nog de lijdende Jezus als het symbool van de in duisternis ingevangen lichtschat van de oermens. In de opvatting van Mani kon alleen de kosmische Christus worden vereerd en dat is de Christus, die door zijn verschijnen, zijn voorschriften en zijn leefwijze het voorbeeld gaf aan iedere individuele ziel zichzelf tot innerlijke verlossing op te werken. Geen lichamelijke kruisiging De geheimzinnige Handelingen van Johannes zouden wel eens de schakel kunnen zijn tussen het Christendom en het Manicheïsme, hetgeen zelfs gezegd kan worden van de eveneens apocriefe Handelingen van Thomas. Dat boek bevat namelijk het beroemde gnostische 'Lied van de Parel', een gedicht dat tot ieders verrassing voorkomt in het Manichese psalmboek. De daarin beschreven oosterse prins, die naar Egypte kwam om de kostbare parel te zoeken, zou wel eens een metafoor van Mani zelf kunnen zijn. Als beide Handelingen-boeken inderdaad van Manichese oorsprong zijn, zou dat verklaren waarom ze zo hartstochtelijk door de Christelijke clerezij werden verworpen. De manichese kerk Uit deze electi werd de kerkelijke hiërarchie gerekruteerd, het kerkhoofd (de archegos) als de vertegenwoordiger van Mani, de twaalf apostelen (magistri), die als leraren rondgingen, verder 72 bisschoppen of diakens en 360 oudsten of Presbyters. Vrouwelijke electi waren er zeker, maar zij konden niet in een van deze ambten worden benoemd. Kloosters kende het Manicheïsme aanvankelijk niet. Maar onder invloed van het Boeddhisme in Oost-Turkestan ontstonden zeker grote kloostergemeenschappen. In een daarvan lag de Manichese boekenschat eeuwenlang verborgen. Aan de toehoorders werden aanzienlijk minder spartaanse eisen gesteld. Het geven van aalmoezen aan de Uitverkorenen gold als een goed werk. Verder was het toegestaan zich enige materiële welstand te verwerven, maar dat moest men na de dood wel bekopen met een nieuwe reïncarnatie van de ziel. Uiteindelijk gaf alleen de wedergeboorte in het lichaam van een electus de mogelijkheid om het innerlijke Lichtrijk te verlossen uit de omklemming van de duisternis. Dankzij de massa van de toehoorders was de Manichese Kerk levensvatbaar. De vele kooplieden onder hen gaven de kerk haar economische ruggegraat. Het verdwijnen uit de wereld van de Manichese Kerk is een ramp geweest. Blijkbaar was de mensheid destijds nog niet toe aan de strenge introspectieve levensvoorwaarden die Mani stelde. Eerst moest zij zich in de breedte en in de ruimte ontwikkelen voordat zij massaal naar binnen kon keren. Met het derde millennium in het vooruitzicht lijkt de tijd voor een herleving van een aangepast Manicheïsme gunstig. De huidige welvaartstaten zijn dermate verzadigd van overdaad dat de bereidheid om naar de innerlijke oproep te luisteren steeds groter wordt. Mani zocht het niet in uiterlijk spektakel, maar onderwierp zich volledig aan de Stem van het Licht. Meer dan ooit is zijn oproep van een onweerstaanbare zeggingskracht: "Plaats een heilig hart in mij, mijn God; laat een rechtschapen geest nieuw zijn in mij. Het heilig hart is Christus; als hij in ons opstaat zullen wij ook in hem opstaan. Christus is opgestaan, de doden zullen met hem opstaan. Als wij geloven in hem zullen wij door de dood heengaan en tot leven komen." |
|