VKVisie
Tijdschrift van de Vrij-Katholieke Kerk in Nederland

Vorige Home Boven Volgende

Een woord van Jezus

Piet de Haan

Wie kennis wil nemen van het leven van Jezus, zijn leer en opvattingen, is in eerste instantie aangewezen op datgene wat over Hem beschreven staat in het Nieuwe Testament. We denken daarbij in het bijzonder aan de vier evangeliën. Dat we nu ook mogen putten uit de geschriften van Nag Hammadi geeft ons de mogelijkheid om de woorden van Jezus, zoals die eens door Hem zijn uitgesproken, en de leer die vervolgens door Zijn volgelingen is verspreid, in een breder perspectief te benaderen.

Wat wij weten van de leer van Jezus is te danken aan degenen die, eerst mondeling, maar allengs ook schriftelijk, ons Zijn Boodschap hebben overgeleverd. Jezus zelf heeft niets, althans op schrift, nagelaten.

Na het Pinksterfeest begon men, vanuit de kern van de apostelen, met de opdracht zoals Jezus die gegeven had, "Gaat dan heen, maakt al de volken tot mijn discipelen" (Mat. 28 : 19).

Dat aan het begin van deze prediking ook reeds de vorming van een apostolische geloofsbelijdenis tot stand kwam, wordt algemeen aangenomen. Zowel mgr. Leadbeater in 'Een Christelijke Gnosis' alsook de hoogleraar Nieuwe Testament en tevens directeur van het instituut voor het vroege christendom aan de universiteit van Göttingen Gerd Lüdemann verwijzen naar Rufinus. Deze Rufinus schrijft dat, in het begin van de vijfde eeuw, toen de apostelen op het punt stonden afscheid van elkaar te nemen, zij het eerst nog eens werden over de norm van hun toekomstige prediking, opdat zij niet, door de grote afstand die hen zou scheiden, een verschillende leer zouden geven aan de mensen die zij zouden noden tot het geloof aan Jezus Christus. Zowel mgr.Leadbeater als Lüdemann hechten weinig waarde aan dit verhaal. Mgr. Leadbeater vermeldt dat de vroegste tijd waarin wij de apostolische geloofsbelijdenis tegenkomen, in een vorm die ook maar enigszins lijkt op die nu bestaat, voor het eerst te vinden is in de achtste eeuw. Gerd Lüdemann schrijft in zijn boek 'Ketters, de andere kant van het vroege christendom', dat het toch een feit is, dat er reeds in de vroeg-christelijke tijd elementen van een apostolische geloofsbelijdenis waren.

Naast de uiteindelijke vormgeving van de geloofsbelijdenis zoals die tijdens het concilie van Nicea en Constantinopel tot stand kwam, onder druk van wereldse machthebbers, is er ook binnen onze kerk de Akte van Geloof. Een geloofsbelijdenis die een rijke aanwinst mag worden genoemd binnen de al bestaande geloofsbelijdenissen.

Daarnaast ontstonden de evangeliën en de verschillende brieven die samen met de Openbaring van Johannes het Nieuwe Testament zouden gaan vormen. Belangrijk in dit verband is de opmerking van Gerd Lüdemann in zijn reeds aangehaalde boek dat "in de eerste tijd was er al een christelijk geloof en een christelijke kerk, nog voordat het Nieuwe Testament bestond".

Dit betekent dat een ieder die beweert dat het Woord, zoals ons dat via de Heilige Schrift bereikt, de basis is van ons geloof, voorbij gaat aan het feit dat niet het geschreven woord maar de Christus de basis is van ons geloof. De Christus die bij voortduring Zijn zegen en kracht schenkt aan hen die zich openstellen voor Zijn Liefdeskracht. Houdt onze kerk haar leden niet voor, via haar Beginselverklaring, dat zij moeten streven om als voertuig te dienen voor de Christus aller eeuwen?

Het is deze kracht die vele malen sterker is dan je enkel te baseren op het geschreven Woord. Daarbij komt dat wie zich enkel vasthoudt aan de bijbelse canon voorbij gaat aan de diepere innerlijke betekenis van al die boeken die niet zijn toegelaten tot de canon. De niet canonieke boeken zoals de apocriefen en de als nu bekend zijnde Nag Hammadi geschriften. Wie voorbij gaat aan de waarde van de apocriefe boeken kan moeilijk iets bevroeden van een steeds aanwezige onderstroom van het vrouwelijk goddelijke principe wat bij voortduring, ook binnen het christendom, aanwezig is geweest. Juist door deze literatuur buiten de canon te houden heeft men gepoogd deze onderstroom enerzijds monddood te maken anderzijds in een verkeerd daglicht te plaatsen. Joh. M. Pameijer, onze eigen priester-vorser, heeft in zijn laatste boek 'Het spiegelbeeld van God, Godinnen als symbolen van de ziel' aangetoond wat voor onrecht men doet om aan de apocriefen voorbij te gaan.

Een goed begrijpen van de werkelijke leer zoals die gegeven is, en ongetwijfeld ook zo bedoeld, vanaf dat wonderlijke moment dat in de bovenzaal in Jeruzalem de Heilige Geest zich als in tongen van vuur verdeelde over de apostelen, is niet mogelijk als men voorbij gaat aan de apocriefen.

Hetzelfde kan gezegd worden van de gnostieke geschriften. Deze literatuur heeft eeuwen verborgen gelegen onder het zand.

Mgr. Leadbeater schrijft in zijn al eerder aangehaalde 'Een Christelijke Gnosis': "geduren-de de eerste twee eeuwen van Christus' dood schijnen veel van Zijn discipelen de gezegden die aan Hem werden toegeschreven via mondelinge traditie, te hebben verzameld en opgeschreven."

Hij verwijst vervolgens naar teksten die in Egypte gevonden zijn. Eén tekst noemt hij met name: "Klief het hout en daar zult gij Mij vinden; Til de steen op en daar ben Ik". Hij noemt dit een heel mooie uitspraak van de alomtegenwoordigheid van de Godheid, van de immanente aard van God.

In deze aangehaalde tekst herkennen wij nu ogenblikkelijk logion 77 van het nu overbekende Evangelie van Thomas: "Jezus zei: Ik Ben het licht dat boven allen is, Ik Ben het Al. Het Al is uit mij voortgekomen en het Al is tot mij gekomen. Kloof een stuk hout en ik ben daar, Til een steen op en jullie zullen mij daar vinden." Mgr. Leadbeater wist, in geschonden staat, de waarde te herkennen. Wat betekent het voor ons, die nu kunnen putten uit al die verborgen geschriften.

Een terdege studie is zeker verantwoord als we bedenken dat Gerd Lüdemann in zijn, ook al eerder aangehaalde boek 'Ketters' spreekt over Irenaeus uit Lyon en Tertullianus uit Cartago. Hij zegt dat zij "beide een belangrijke bijdrage hebben geleverd aan de "weerleggingen" van de ketterijen die uit de katholieke kerk werden verbannen. Zij hebben een beeld van de geschiedenis geleverd waarin de orthodoxie overal vooraf ging aan de ketterij. Daardoor hebben zij de christelijke theologie bijna 2000 jaar lang tot zelfbedrog verleid."

Het reeds genoemde Evangelie van Thomas wordt gedateerd rond het jaar 50, dus een kleine twintig jaar na de kruisiging van Jezus. Het is daarmee één van de oudste boeken, zo niet het oudste, dat ons is overgeleverd van de christelijke literatuur. In een totaal van 114 logions krijgen wij een zo zuiver mogelijk beeld van de leer zoals die door Jezus aan Zijn leerlingen is overgeleverd. Heel opmerkelijk is dat van de 114 logions er 90 beginnen met de woorden "Jezus zei".

Wat opvalt in die woorden is de directe wijze waarop ze aan ons zijn overgeleverd. In tegenstelling tot de verteltrant zoals wij die kennen uit de canonieke evangeliën. De vier evangelisten geven ons, ieder op hun eigen manier, een beeld hoe Jezus, samen met Zijn leerlingen, door het land trok en Zijn boodschap, vaak via gelijkenissen, aan Zijn volgelingen gaf.

Ons wordt een beeld gegeven van een bijzonder mens die wonderen verricht. Een leven, dat tot op de dag van vandaag mensen inspireert.

In het Thomas evangelie missen we dit alles. We zullen op een andere manier moeten lezen. De woorden van Jezus komen tot ons zonder opsmuk. Iedere logion lijkt tot ons te komen op een manier zoals wij die kennen van de werking van een mantra. Iedere logion is een confrontatie met ons zelf.

Juist de directe wijze waarop de woorden van Jezus, via de logion, tot ons komen maakt dat de boodschap van Jezus los wordt gekoppeld van begrippen als tijd en ruimte. Jezus spreekt deze woorden, bestemd voor Zijn directe toehoorders via hen tot ons. Via iedere logion spreekt Hij tot ons, raakt ons aan, beroert ons. We worden geconfronteerd met onze opdracht om geestelijk te groeien. Door Zijn Woorden ontdekken wij onze onvolkomenheden. Worden terug geworpen op onszelf. Anderzijds verwijst ieder logion naar een geestelijk groeiproces in onszelf. Zo is iedere logion, een woord van Jezus, verbonden aan de Christus aller eeuwen. Ieder logion moet door ons gelezen en nog eens gelezen worden, gestalte krijgen en een deel worden van ons leven. Zo wordt ons streven versterkt om een kanaal te zijn van Zijn tegenwoordigheid die bij voortduring Zijn volk leidt en steunt.